Het is oktober als ik samen met een vriendin één week op rondreis ga naar het Italiaanse Puglia (Apulië). Met de auto is het ongeveer 2.000 kilometer rijden naar de “hak van de laars”, maar wij kiezen voor het vliegtuig en 2,5 uur later landen we al in de luchthaven van Brindisi. Het is nog maar 10 uur en al 23 graden.
Puglia heeft een mediterraan klimaat met warme zomers, milde winters en relatief weinig regen. Zowel in het voor- als het najaar is het er vrij zonnig en warm. Van massatoerisme is hier nog geen sprake: hoewel het een van de armste streken van Italië is, beschikt Puglia wel over een schatkist aan getuigenissen uit een turbulente geschiedenis. Gezien de kwetsbare ligging zijn er door de jaren heen tal van indringers geweest zoals de Grieken, de Romeinen, de Normandiërs, de Spanjaarden, de Turken, de Byzantijnen…
De magie van een ‘trullo’
Nadat we een auto hebben gehuurd aan de luchthaven – een must als je de regio wil verkennen – kunnen we al bij onze eerste stopplaats iets van onze bucket list schrappen: Alberobello. Gelegen op twee heuvels, maar vooral bekend door de honderden ‘trulli’: piepkleine, kalkstenen huisjes met een kegeldak, versierd met primitieve, christelijke of magische symbolen. Ze dateren van de veertiende eeuw en bestaan maar uit één ruimte die deels onder de grond ligt. Overnachten in een huisje dat op de Werelderfgoedlijst van Unesco staat, het geeft een speciaal gevoel.
Het mooiste balkon
De volgende dag brengt ons naar Locorotondo, ook wel “het mooiste balkon van de Valle d’Itria” genoemd omwille van het prachtige uitzicht dat je hier over de vallei hebt. We slenteren door de smalle straatjes van het historische centrum en passeren tal van terrasjes die ‘tiele di pesce’ (een met vis gevulde taart van bladerdeeg) of andere lokale gerechten serveren. Het ruikt allemaal heerlijk. Na ons middagmaal vertelt een groepje oude mannen op het dorpsplein ons dat we zeker eens in augustus moeten terugkomen, omdat er dan een vuurwerkcompetitie plaatsvindt die specialisten uit heel het land naar het dorp lokt. “En in juni versieren we onze balkons en kiezen we er uit mooiste uit.”
Het nabijgelegen Ostuni is ‘La Città Bianca’ (De Witte Stad), een fotogeniek, pre-Romeins stadje waarin alle huizen wit gekalkt zijn. In Ostuni, dat gebouwd werd op drie heuvels en tussen uitgestrekte olijfgaarden ligt, proef je een Arabisch sfeertje. Het historisch centrum is opgebouwd uit steile, middeleeuwse steegjes met veel trapjes. Aan het centraal gelegen Piazza della Libertà stappen we in een Piaggio Ape, een autootje met drie wielen, en laten we ons onder meer langs de Kathedraal van Santa Maria en het pittoreske Palazzo del Semenario voeren.
De straat van de oortjes
In Bari, niet alleen de hoofdstad van Puglia maar ook een belangrijke haven, wandelen we door de ‘Strada delle Orecchiette’, de straat van de oortjes. Elke dag maken de huisvrouwen hier buiten met de hand het pastagerecht waar Puglia bekend om is. De ‘oortjes’ worden in de zon gedroogd terwijl een zacht briesje voor de nodige ventilatie zorgt. Het ‘centro storico’, ook wel Bari Vecchia genoemd, ligt op een landtong en vormt een knus en sfeervol labyrint van straatjes, poortjes en steegjes vol met kleine altaartjes voor heiligen en balkons waar de was uithangt. We passeren voorbij het kasteel van de Noormannen, dat gebouwd werd in 1132 en deel uitmaakt van een fortengordel die langs de kustlijn werd opgetrokken om de stad te verdedigen tegen invallen uit het oosten. Een beetje verderop zien we de Kathedraal van San Sabino en de beroemdere Sint-Nicolaasbasiliek, waar de relieken van de goedheiligman al bijna duizend jaar worden bewaard in een crypte.
Tussen Bari en Brindisi liggen nog enkele kleine, gezellige plaatsjes en wij besluiten om halt te houden in Monopoli. Naast de grote olijfgaarden straalt het voormalige vissersdorp die typisch Zuid-Italiaanse charme uit. Gemoedelijk, rustig en vriendelijke mensen. Een wandeling langs de kustlijn brengt ons tot het kasteel van de in Gent geboren Keizer Karel V. Het is een zestiende-eeuws fort dat gebouwd werd toen de Spanjaarden het hier voor het zeggen hadden. In afwachting van ons avondmaal proeven we hier nog een ‘panzerotti’ (een gefrituurde en opgevouwen mini-pizza) en drinken we een glas Negroamaro. Puglia is dan ook een van de belangrijkste wijnproducenten van heel Italië. Saluti!
Enkele kilometers verder ligt het betoverende Polignano a Mare. Het dorpje van Griekse oorsprong is gebouwd op steile klippen en rotsduiken is hier een geliefkoosde activiteit. Het middeleeuwse centrum is erg fotogeniek door de opeenstapeling van huizen en steegjes. Zowel het strand ‘Cala San Vito’ als het standbeeld van ‘Volare’-zanger Domenico Modugno zijn aandachtstrekkers. Wij nemen een rustpauze op een zonnig terras aan de Piazza Vittorio Emanuele waar we een ‘caffé speciale de Polignano’ drinken: een heerlijke koffie met amandellikeur, room en citroen.
Op bezoek bij de holbewoners
Vroeg in de ochtend vertrekken we naar de regio Basilicata om een dag door te brengen in de ‘Sassi’ of ‘Stenen’ van Matera, een van de eerste menselijke nederzettingen van Italië en een van de oudste steden ter wereld. Het verhaal van Matera is meer dan 7.000 jaar oud: toen begonnen holbewoners hier woningen uit de bergen te houwen. De prehistorische huizen bleven zonder onderbreking bewoond tot midden vorige eeuw. In 1952 verbood de Italiaanse regering het omwille van de slechte hygiënische en sanitaire omstandigheden en werden 15.000 mensen gedwongen om te verhuizen. Nu heeft het iets weg van een kubistisch schilderij, een menselijk doolhof. Erg mooi, al vertelt de gids ons dat het leven er bijzonder zwaar was en dat de bewoners eeuwenlang in grote armoede en ontbering leefden. Zo heerste er vaak malaria en was er een kindersterfte van liefst 50 procent. Sinds het in 1993 door Unesco werd opgenomen als Werelderfgoed, lokt Matera meer toeristen, maar tot de jaren 40 van vorige eeuw kenden zelfs de meeste Italianen het dorp zelfs nog niet.
Omdat de rit naar onze volgende bestemming behoorlijk ver is, besluiten we om te overnachten in een ‘masseria’ in de buurt. Masseria’s zijn oude boerenforten die omringd worden door olijfbomen, wijngaarden en akkers en die werden omgebouwd tot B&B’s of boetiekhotels. Logisch, want naast olijfolie en wijn haalt Puglia een groot deel van zijn inkomsten uit het toerisme. We eten super lekker ter plaatse: na onze ‘primo’ (orecchiette in pastasaus), ‘secondo’ (lamskoteletten met aardappelen en rozemarijn) en ‘dolce’ (panacotta) zijn we meer dan voldaan.
“Het werk van een gek”
Het is hier aangenaam autorijden, nergens is het druk. Wij nemen de autosnelweg tot Lecce, “het Firenze van de barok”, waar je ’s ochtends de zon kan zien opkomen uit de Adriatische zee en ze ’s avonds weer kan zien ondergaan in de Ionische zee. In het oude centrum vind je meer dan 40 kerken en ‘palazzi’, allemaal gebouwd met de typische kalksteen van Lecce. In het hart van de stad ligt het Piazza d’Oronzo, waaronder half verscholen nog een oud Romeins amfitheater ligt. Aan de zuidzijde van het plein staat de zuil van Lecce’s beschermheilige Sant’Oronzo en het Palazzo Sedile. Het hoogtepunt in de stad is echter het Piazza del Duomo, een prachtig plein dat ineens opdoemt vanuit de smalle omliggende straten. Plots zie je de klokkentoren, het bisschoppelijk paleis en de kathedraal. Een paar minuten wandelen verder arriveren we bij het meest extravagante stukje barok van de stad: de façade van de Santa Croce, de grootste franciscaner kerk ter wereld waaraan liefst 150 jaar gewerkt werd. “Het werk van een gek, uitgevoerd in steen”, zo omschreef de Italiaanse schrijver Marchese Grimaldi het mooi.
Geleidelijk aan dalen we dieper in de Italiaanse hak en maken een tussenstop in de middeleeuwse parel Otranto. De ommuurde binnenstad ligt vlak aan de helderblauwe zee en heeft een rijke, soms lugubere geschiedenis. Zo werden hier ooit 800 inwoners onthoofd omdat ze na de verovering van de stad door de Ottomanen weigerden om zich te bekeren tot de islam. In de kathedraal Maria Assunta staan nog altijd zeven kasten vol schedels en beenderen van martelaren als herinnering aan vervlogen tijden. Wij hebben meer geluk: het is prachtig weer en over de Straat van Otranto zien we Albanië liggen.
We rijden opnieuw verder en bereiken het puntje van de laars waar Italië op steunt: Santa Maria de Leuca. Een vriendelijke schipper vaart met ons naar de plaats waar de Adriatische en Ionische zee in elkaar vloeien en toont ons enkele populaire grotten, telkens in andere vormen en kleuren. Het boottochtje zorgt voor een aangename verfrissing op een warme dag.
We besluiten de reis met een laatste stop in Gallipoli, Grieks voor “mooi stadje”. Het eilandje is via een brug uit de zestiende eeuw verbonden met het vasteland en het historisch centrum is een wirwar van straatjes. Al het verkeer is hier enkele richting. Als afsluiter genieten we in een typisch vissersrestaurant van de zee-egel en overheerlijke oesters die vers uit de zee komen.